Het jaar 2000 werd door de provincie Utrecht uitgeroepen tot themajaar voor ‘natuur en cultuur’. De vereniging Maarn-Maarsbergen Natuurlijk heeft toen een project voor de schooljeugd georganiseerd waaruit onder meer een het boekje ‘Op stap in je eigen dorp’ is voortgekomen. Het boekje toont veel natuur en cultuur van Maarn en Maarsbergen.
Het boekje is geschreven voor kinderen uit de hoogste klassen van het basisonderwijs. Maar ook voor anderen kan het een bron van informatie zijn over onze prachtige dorpen. Een goede reden om hier een transcriptie van dit boekje op te nemen.
De vereniging ‘Maarn Maarsbergen Natuurlijk‘ zet zich in voor het herstel en het behoud van natuur en cultuurhistorie in de gemeente Maarn.
Wil je lid worden van onze vereniging meld je dan aan bij:
Wim Arendsen
Kuiperlaan 2,
3951 VH Maarn
Tel. 0343-442485
e-mail: wb.arendsen@dutch-net.com
juli 2000, 2e druk
Vormgeving: Pre Press Buro Booij, Maarsbergen
Druk: Van Rossum’s Drukkerij, Maarsbergen
© Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vereniging ‘Maarn Maarsbergen Natuurlijk’.
Een klein jaar geleden werd de vereniging ‘Maarn Maarsbergen Natuurlijk’ benaderd door de provincie Utrecht. Het nieuwe millennium naderde en de provincie gaf aan het jaar 2000 uit te roepen tot een themajaar voor natuur en cultuur. Verenigingen in de provincie werd gevraagd om in dit kader projecten in te dienen. Onze vereniging meldde zich aan met het idee om een project voor de schooljeugd te organiseren. Want de jeugd heeft de toekomst!
De drie basisscholen in onze gemeente, De Ladder, De Meent en De Merseberch, toonden zich zeer enthousiast voor dit idee. Gezamenlijk is toen gekozen voor het houden van een themaweek van 8 tot en met 12 mei 2000.
Dit boekje is een onderdeel van de activiteiten die voor deze themaweek zijn ontwikkeld. Wij hopen dat de leerlingen hierdoor nog meer van hun gemeente te weten komen. Want er is in Maarn en Maarsbergen veel te zien en te beleven op het terrein van natuur, cultuurhistorie, geologie en archeologie!
Denk maar eens aan:
- de kamsalamanders in de Kolk in Maarsbergen (natuur),
- oude, gegraven beekjes zoals de Heijgraaff (cultuurhistorie),
- de zwerfstenen in de zandafgraving (geologie),
- de grafheuvels langs de Buurtsteeg (archeologie).
Graag willen wij enkele mensen bedanken voor hun inzet in dit project, zonder hierbij volledig te kunnen zijn. In de eerste plaats de leerkrachten van de scholen die zich bereid toonden om veel tijd in dit project te steken. Dat waren vooral Inge Pater en Gerrit Hey. Ook een woord van dank aan Frans Kooymans en Ellen Postuma die dit mooie boekje gezamenlijk schreven en illustreerden. Vanuit de vereniging zelf hebben Ineke Somsen, Jeltje Bijleveld en Kees van Lambalgen een belangrijke bijdrage geleverd. De leden van de cultuurhistorische commissie worden hartelijk bedankt voor het beschikbaar stellen van illustratiemateriaal en waardevolle informatie. Daarnaast hebben vele vrijwilligers zich bereid getoond voor het houden van een excursie in het veld samen met de leerlingen van de scholen, of om op school hun verhaal te vertellen over de natuur en de cultuur in onze directe omgeving.
Tenslotte willen wij de provincie Utrecht en de gemeente Maarn noemen, omdat zij dit project financieel mogelijk hebben gemaakt!
Namens de vereniging ‘Maarn Maarsbergen Natuurlijk’,
Wim Arendsen, secretaris
1. Toen Maarsbergen een station had en Maarn nog arm was
Wie nu in Maarn of Maarsbergen woont, kan zich moeilijk voorstellen hoe deze plaatsen in de loop van de tijd zijn veranderd. Vroeger was dit een woest en leeg heidegebied, waar weinig mensen woonden. En behalve de enkele kasteel bewoner waren het arme mensen. Hard werken op de boerderij of bij de spoorwegen, op het landgoed of in het veen. Daar verdienden ze een kale boterham mee.
Geloof het of niet, vooral in Maarn was dat zo. Grote gezinnen woonden in plaggenhutten. Scholen waren er in de hele omgeving niet en de kinderen moesten de schapen hoeden op de hei. ’s Nachts sliepen ze op het stro dat pas na maanden weer werd ververst.
In Maarsbergen was het beter. Daar stond het kasteel en een aantal grotere boerderijen. De kasteelheer bouwde een fraaie kerk. Het dorp had een school met een prachtige speeltuin. Er was zelfs een station aan de spoorlijn die al in 1845 werd aangelegd. In de Grote Bloemheuvel, het stationscafé, kon je terecht voor een borrel en een praatje. Je kunt het nog zien staan aan het kruispunt midden in het dorp. Het is nu oud en vervallen.
Vroeger was de omgeving van Maarn een woest heidegebied.
Sporenuit het verleden
Vandaag wonen we in een dorp en in een omgeving waar we trots op mogen zijn. Het groen van de natuur komen we overal tegen. In de Koeheuvels, in de Kaapse Bossen, bij het Leersumse Veld en het Henschotermeer. Het is hier dan niet zo spannend als in de grote stad, maar bijna nergens kun je zo mooi wonen als hier. Je moet er wel oog voor hebben, want alles went.
Het is druk geworden in onze streek. Daardoor gaan sporen uit het verleden verloren. Het verkeer tussen west en oost dendert dwars door onze dorpen. Nieuwe wijken zijn gebouwd, waardoor oude akkers en velden zijn verdwenen. En wat gaat er straks gebeuren wanneer een hogesnelheidslijn, de HSL, wordt gebouwd? Daar kunnen de treinen met 300 kilometer per uur overheen. Blijven onze natuur en onze cultuur bewaard, zodat we daar later nog van kunnen genieten?
Maar laten we eerst kijken wat Maarn en Maarsbergen te bieden hebben aan natuur en cultuur in het jaar 2000. Wat zie je zoal?
- De Utrechtse Heuvelrug.
Daarin zie je de werking van gigantische gletscher uit een verre ijstijd. - De Koeheuvels.
Zo zag het hele gebied er een paar eeuwen geleden uit. Heide en zand en schapen. - Het Leersumse Veld.
Dit was vroeger een vochtig moerasgebied. De plassen zijn ontstaan door het afgraven van turf. - Kasteel Maarsbergen.
Al sinds de middeleeuwen woonden monniken en adel in dit gebied. - De Maarnse Beek en de Heijgraaff.
Die beken werden gegraven om het land te ontwateren. - Houtwallen langs de Meentsteeg en de Dwarsweg.
Het zijn de grenzen van de akkers waar de boeren hun gewassen verbouwden.
Zo zie je, mensen en de natuur gaan samen in dit gebied. Wat mensen hebben gemaakt noemen we cultuur. Niet alles daarvan is het bewaren waard. Maar sommige dingen wel. Anders weten we straks weinig meer over hoe het was. En dat is toch de moeite waard. Dubbel en dwars!
2. IJsgletscher laat zwerfstenen achter bij Maarn
We gaan terug in de tijd. Ver terug, naar 150.000 jaar geleden. Het is één lange, lange winter in de noordelijke helft van Europa. Vanaf Scandinavië tot halverwege in Nederland ligt een gigantische massa landijs. We zitten midden in de ijstijd. Maar hier zijn geen schaatshelden te bekennen, want in dit gebied woont nog geen mens. Er valt gewoon niet te leven in die kou, op die bevroren grond. Ook de Noordzee is één grote ijsmassa.
A. Het ijs bereikt Nederland.
B en C. Het dikke ijspakket stuwt de Heuvelrug op en schuurt de Gelderse Vallei uit.
D. Het ijs verdwijnt en in het vlakke Nederland ligt nu een ‘berg’: de Utrechtse Heuvelrug.
Langzaam, centimeter voor centimeter, schuift een enorme gletscher naar het zuiden. Deze voert stenen, grind en zand met zich mee. Hij schuurt over de ondergrond, het land wordt vlak uitgeslepen. Maar aan de randen van het landijs wordt de bevroren bodem omhoog geperst. Op diverse plaatsen in ons land ontstaan zo stuwwallen. Ten oosten van ons is dat de Veluwe. In ons eigen gebied wordt de Utrechtse Heuvelrug gevormd.
Vlak bij Maarn komt het landijs tot stilstand. Na lange tijd (en denk dan aan duizenden jaren) verandert het klimaat. Het wordt warmer, het ijs trekt zich langzaam terug.
Zand graven
We komen nu veel dichterbij in de tijd. Ruim 150 jaar geleden besluiten de Nederlandse Spoorwegen om een spoorlijn aan te leggen richting Duitsland. Dwars door de Utrechtse Heuvelrug, vlak langs Maarn.
Ook na 1865 wordt het drukker in dit stille gebied van keuterboeren en heidevelden. In de Zanderij wordt zand gewonnen voor de aanleg van nieuwe spoorwegen. Het graven is vaak moeilijk door de grote stenen die worden aangetroffen. Vanwege hun enorme gewicht blijven ze eerst liggen waar ze gevonden zijn. Sommigen liggen in de weg en worden kapot geslagen. Anderen worden ingegraven in kuilen.
Maar er zijn ook mensen die belangstelling hebben voor die stenen. Want het blijkt te gaan om hele bijzondere stenen. Het zijn zwerfstenen, helemaal vanuit Zweden hier naartoe gestuwd door de ijsgletscher in de ijstijd. Zo’n 60 van de grootste en fraaiste exemplaren worden uitgekozen voor een eerste verzameling. Nadat de zandwinning in 1994 weer werd opgestart, komt een groot aantal stenen dat eerder onder het zand was ingegraven weer tevoorschijn. Zo groeit de verzameling tot meer dan 700 stenen.
En dan wordt nog iets interessants ontdekt. Een deel van de stenen blijkt uit het zuiden te komen, uit België en Duitsland. Met ijsschotsen zijn die via de Rijn en de Maas naar ons gebied gekomen. Zo liggen op één plaats, in de zandafgraving bij Maarn, stenen uit het verre noorden en uit het zuiden bij elkaar. Dat komt bijna nergens voor.
Het zwerfsteneneiland
Midden in de zandafgraving ligt een eiland. Het is te bereiken via een smalle dam van zand. Vanaf de Maarnse Berg is het goed te zien. Midden op dat eiland ligt een vierpuntige ster. Een ster van grote zwerfstenen, in de vorm van een kompas. Een hoogspanningsmast torent er boven uit. Sommige stenen zijn wel anderhalve meter in doorsnee. Grote takelwagens moesten er aan te pas komen om ze op hun plaats te krijgen. Een geoloog heeft de stenen allemaal bestudeerd, gesorteerd en genummerd. Eén groep stenen komt uit de buurt van Stockholm. Een tweede groep is ontstaan, doordat zand en klei zijn verhard tot zandsteen. Een derde groep is moeilijker te herkennen. Die stenen zijn flink vervormd door de grote druk. De laatste groep komt uit het zuiden. Een Maarnse kunstenaar heeft de kompasvorm bedacht om de zwerfstenen te plaatsen. Een kompas met vier punten voor de vier soorten stenen.
Zo hebben we, hier vlak bij Maarn, een verzameling stenen die echt uniek is. De provincie Utrecht heeft dit aangewezen als aardkundig monument, een voorbeeld van de ‘niet levende natuur’. Rivieren en een enorme gletscher uit een verre ijstijd hebben hier hun sporen achtergelaten.
3. Grafheuvels in het bos
Je bent vast wel eens over de Buurtsteeg gekomen. Die loopt vanaf de sportvelden door het bos richting Maarsbergen. Een prachtig gebied om te fietsen en te wandelen. Halverwege, aan je rechterhand, zie je een open heideveld. Dit heet het Maarnse Heitje. Zijn je die heuvels wel eens opgevallen aan de achterkant van dat veld? Niks bijzonders, zo’n heuveltje, zul je denken. Maar onderzoekers hebben ontdekt dat dit grafheuvels zijn. Daar werden duizenden jaren geleden de doden begraven. Het bewijst dat er al heel lang geleden mensen in dit gebied woonden.
We hebben het nu over de prehistorie. Dat is de tijd toen de mensen nog niet konden schrijven. Om iets over deze mensen te weten te komen, moeten we dus kijken naar de dingen die ze hebben achtergelaten. Dat zijn voor ons gebied de grafheuvels. Die vind je van Maarn tot Rhenen, waar de Utrechtse Heuvelrug ophoudt. Wel zo’n zeventig in totaal. Mooi voor een lange wandeling op een droge dag.
Vóór de Middeleeuwen had ons land nog geen dijken. De laagtes waren nog vochtig, want die werden regelmatig overstroomd door de rivieren. Langs de rivieren was de grond heel vruchtbaar. Er waren dus wel wat boerderijen. Die lagen dan op stukken grond die iets hoger lagen. De restanten van zo’n boerderij zijn bij Wijk bij Duurstede, langs de rivier de Lek, gevonden. Maar toch kwam het water soms te hoog. De mensen kregen het benauwd en vertrokken dus weer. Waar naartoe? Naar de randen van de Utrechtse Heuvelrug zodat je droge voeten hield. Er zijn scherven van potten en werktuigjes van vuursteen in de grond gevonden. Dat is vaak toeval en die vondsten vertellen nog niet zo veel over de bewoners. Maar de grafheuvels vertellen meer. Die vallen op, want ze liggen hoog.
Grafheuvels werden gemaakt om te herinneren aan de mensen die er begraven werden. Dat waren waarschijnlijk belangrijke mensen. De doden kregen diverse dingen mee. Die moesten hen helpen in het volgende leven. Voor de vrouwen waren dat bijvoorbeeld sieraden. De mannen kregen wapens mee, zoals dolken, pijlen en bogen. En voor allebei waren er ook bekers van aardewerk, gevuld met eten of drinken. Die bekers waren vaak prachtig versierd. In de grafheuvel bij de Buurtsteeg zijn een beker en een strijdhamer gevonden. Die worden nu in een museum bewaard.
In de grafheuvel bij de Buurtsteeg zijn een beker en een strijd hamer gevonden. Ze worden in een museum bewaard. |
Eerst waren de grafheuvels voor één persoon bedoeld. Er werd dan een greppel omheen gegraven of er werd een kring met palen omheen gezet. Dat was om de doden te scheiden van de levenden. Later gebeurde het wel dat ook andere mensen er begraven werden. Dan werd er een nieuwe heuvel overheen gelegd. Zo kon de heuvel uitgroeien tot een familiegraf.
Grafheuvels zijn kleine archiefjes. Ze vertellen iets over het verleden. Mensen die dat onderzoeken, noemen we archeologen. Soms maken ze een grafheuvel voorzichtig open. Het is niet de bedoeling dat wij dat doen. Dan zou zo’n heuvel in de kortste keren beschadigd raken.
In de bossen op de Utrechtse Heuvelrug zie je vaak natuurlijke heuvels van stuifzand. Die lijken wel op grafheuvels. Maar de grafheuvels zijn meestal goed te herkennen door hun ronde, bolle vorm. Ze zijn mensenwerk en niet door de natuur gevormd. Laten we er zelf niet in gaan wroeten, maar er voorzichtig mee omgaan.
4. Runderen helpen de natuur een handje
Wie kent het Leersumse Veld nog niet? Dan wordt het hoog tijd om op de fiets te stappen. Een prachtige route voert er langs. Behalve in het voorjaar, wanneer de vogels broeden, kan je verder het hele jaar bij de plassen komen. Op de hei heb je grote kans dat je een Piëmontezer tegenkomt. Dat is een soort allochtoon onder de dieren. Het zijn koeien die daar grazen en zo de natuur een handje helpen. Zo krijgt de heide alle kans om goed te groeien.
Nat en droog, je vindt het hier allebei. Vroeger bestond het Leersumse Veld uit drassige heidevelden. Tot honderd jaar geleden werd er turf afgegraven. De opgedroogde turf diende als brandstof. Toen daarmee werd gestopt, ontstonden de plassen. Omdat de harde bodem geen water doorliet, bleef het regenwater staan. Watervogels als de fuut en de dodaars broedden daar. Het was ook een ideale plaats voor kokmeeuwen (die met de bruine kop in de zomer). Met hun gepoep zorgden die voor een grote hoeveelheid voedingsstoffen. Maar dat kwam het veen en de planten langs de oever niet ten goede.
De plassen gingen toen echt achteruit. Een paar droge zomers deed ze ook geen goed. Ze dreigden daardoor helemaal dicht te groeien. Inmiddels is dat tegengegaan. Enkele jaren geleden zijn de plassen schoongemaakt. De voedselrijke bodemlaag is weggehaald. De plassen zijn nu weer even groot als vroeger. De fuut broedt er weer op de kleine eilandjes die gespaard zijn gebleven.
Een mozaïek
Een deel van het Leersumse Veld is een grote open vlakte. Daar groeien verschillende soorten heide. Dopheide houdt van nat, struikheide van droog. Als je goed kijkt, zie je ook het duivelsnaaigaren. Dat is een plant die zich als een rode draad rond de heide slingert. We vinden hier ook stuifzand. Korstmos en buntgras klampen zich daar aan vast. De akkers worden nauwelijks bemest. Ze hebben daardoor een prachtige flora met kruiden als hardbloem en korensla.
In de natte delen vind je de zonnedauw. Een heel bijzonder plantje dat leeft van insecten dat het met kleefstof vangt. Al wandelend hier kom je de natuurlijke maaiers van de boswachterij tegen, de Piëmontezer koeien.
Het Leersumse Veld is een soort mozaïek. Heide, gras, struiken, bomen en kleine bosjes, je vindt ze hier allemaal. Het is een leefgebied waarin vlinders, kleine dieren als de boommarter en vogels zoals de leeuwerik zich thuis voelen. Wanneer je de wandelroute volgt, kom je bij een observatiehut. Daar vanuit kun je het hele jaar door de boomvalk, dodaars en fuut op de open plassen bekijken.
En let eens op de bossen. Die zien er anders uit dan een aantal jaren geleden. De lange rijen dennen met praktisch geen ondergroei, worden gekapt. Ze maken plaats voor meer open bossen met loofbomen. Er komt meer licht op de bodem, zodat struiken en kruiden beter kunnen groeien. Vroeger had je het ‘nette bos’, waarin dode bomen en takken werden weggehaald. Nu heb je een meer natuurlijk bos. Dode bomen worden daar gelaten. Insecten, schimmels, zwammen, vogels en zelfs kleine zoogdieren zoals de vleermuis kunnen er voedsel of een leefplek vinden.
Plassen, bossen en open heide wisselen elkaar af in dit mooie gebied. Stap op de fiets, of neem de benenwagen! Het Leersumse Veld is die moeite dubbel en dwars waard.
5. Over monniken, rijke kooplieden en de adel
Eén van de straten in Maarsbergen heet de Ridder Fulcolaan. Er is ook een Proosdijlaan. Waar komen die namen vandaan? Om daarachter te komen, stappen we even terug in de tijd.
Half verscholen achter de bomen langs de Maarnse Grindweg ligt Kasteel Maarsbergen. Het ligt er stil en onopvallend, maar het heeft een lange geschiedenis. Die gaat terug tot 1134. Dit gebied was toen eigendom van ene ridder Fulco. Zoals wel vaker gebeurde in die tijd, voerde Fulco veel strijd met andere ridders aan de grenzen van zijn land. Dat ging niet altijd goed. Op een gegeven moment werd hij achterna gezeten door zijn vijanden. In volle wapenuitrusting reed hij met paard en al de Maas in. “Als ik levend de overkant bereik, zal ik al mijn bezittingen aan de kerk schenken”, zou hij hebben gezegd. Fulco kwam veilig aan de overkant en hield zijn woord. Zo werd ook zijn bezit in Maarsbergen eigendom van de kerk. Waar het kasteel nu staat werd een proosdij gebouwd, een soort klooster. Daar hoorden ook boerderijen bij, met namen als de Brink en de Cruijvoort. De monniken drukten een flinke stempel op het hele gebied. Zo konden ze belasting heffen van de boeren. Die kwam neer op tien procent van alle opbrengsten van het land.
VAN KLOOSTER TOT KASTEEL
In 1648 veranderde dit. De Tachtigjarige Oorlog tegen de katholieke Spanjaarden kwam ten einde. De monniken moesten Maarsbergen opgeven aan de protestantse regering van Holland. Die verkochten het grote huis met alle grond aan Samuel de Marez, een schatrijke koopman uit Amsterdam. Hij verbouwde de proosdij tot een schitterend landhuis. Daar kwam ook een mooie tuin omheen.
In het kasteel hangt nog een schilderij uit die tijd. Samuel staat samen met zijn vrouw boven op de heuvel. Hij kijkt uit over zijn grondgebied. Je ziet het kasteel omringd door het land van de boeren. Ook zie je een uitgestrekt moerasgebied. Aan de voet van de berg, de Utrechtse Heuvelrug, was het één natte boel. Daar dankt Maarsbergen zijn naam aan, want het betekent “het moeras bij de berg“.
Het kasteel is een paar keer verbouwd. In de 19e eeuw was het in handen van de familie Du Bois. Die maakte het huis dubbel zo groot en het kreeg kantelen. Voor het huis werd een rode beuk geplant. Dat is een prachtige boom geworden, die er nog steeds staat. Langs de nieuwe oprijlaan kwam het koetshuis met paardenstal en schuren. In die tijd was een groot deel van het landgoed nog heide. Dat veranderde na 1882. In dat jaar werd het huis verkocht aan de familie Godin de Beaufort. Deze familie is nog altijd eigenaar van het kasteel en woont er ook. Veel landbouw- en heidegrond werd toen bebost, want hout was hard nodig in de mijnbouw die toen in ons land op gang kwam.
KOETSHUIS, ORANJERIE EN DUIVENTOREN
Kasteel Maarsbergen was een groot huis met veel personeel. Er stonden diverse gebouwen die deden denken aan een grote boerderij. Aan de oprijlaan ligt het koetshuis. Tot rond 1930 was er een koetsier op het landgoed. Daarna kwam er een chauffeur. In één van de schuren was ook een rookhok, waar hammen en worsten werden gerookt. Zowel voor de bewoners van het kasteel als voor de boeren in de omtrek die geen eigen rookkast in de schoorsteen hadden. Er waren ook een varkensschuur, een wagenschuur en een timmerwerkplaats.
Je vindt ook een oranjerie op het landgoed. Dat is een soort plantenkas. Daar konden de planten overwinteren die niet tegen de vorst kunnen. In het begin waren dat vooral sinaasappelbomen. Vandaar de naam. De oranjerie is een mooi gebouw, met glas-in-lood ruiten en hoge deuren met veel glas. Zo kon de zon volop naar binnen schijnen. Een moestuin en boomgaard zorgden voor groente en fruit, zelfs druiven.
Op een eilandje vóór het kasteel staat een duiventoren. Duiven werden gehouden om te eten, want duivenpastei was een lekkernij. Ook kwam de mest goed van pas bij de tabaksteelt in Amerongen. Duiven werden ook voor de sier gehouden. Net tegenover de ingang van het kasteel vind je het Tolhuis. Dat lag aan het begin van een lange laan, de Heerensteeg. Alle verkeer richting Leersum kwam vroeger langs het Tolhuis. Daar moest iedereen tol betalen voor het onderhoud van de straatweg. De Heerensteeg was de middelste van drie kaarsrechte lanen die tot aan de Haarweg liepen. Het landgoed liep dus helemaal tot wat nu het centrum van Maarsbergen is. Ook het hele gebied langs de Buurtsteeg hoorde erbij. Je ziet, Maarsbergen was niet denkbaar zonder het kasteel.
6. Eerst het nut, daarna komt de sier
Eén van de boerderijen op het landgoed van Kasteel Maarsbergen is de Cruijvoort. Het ligt direct tegenover het kasteel. Het wordt in oude documenten uit 1716 al genoemd. Het gebouw van nu werd in 1889 gebouwd en was tot een kleine twintig jaar geleden een echt boerenbedrijf. Het heeft een bakhuis waar het brood gebakken werd, een varkensschuur, een wagenloods en een hooiberg.
Aan de luiken kan je zien dat de boerderij bij het kasteel hoort. Die zijn in de kleuren van Maarsbergen geschilderd: groen, met daarop een gele zandloper op een rood veld, met een zwart cirkeltje in het midden. Op andere gebouwen die bij het landgoed horen zie je diezelfde luiken. In het huis vind je de zware balken waarmee de binnenruimte werd verdeeld. En pas op voor je hoofd! De mensen van toen waren kleiner, dus de deuren waren minder hoog dan nu! In het huis had je van alles bij elkaar: de woning, de stal, de werkruimte en stalling voor de oogst. Een brandmuur stond tussen de woning en de werkruimte.
Voor de boerderij ligt het domein van de boerin met siertuin, moestuin en boomgaard. | Achter de boerderij is het domein van de boer met hooiberg en varkensschuur. |
Op het erf van de boerderij ging het vooral om het nut, pas in de tweede plaats om de sier. Er moest voldoende groeien, zodat het boerengezin het hele jaar door genoeg te eten had. Het erf was verdeeld in ‘voor’ en ‘achter’. ‘Voor’ was het domein van de boerin. Daar was de moestuin, de siertuin en de boomgaard. Groenten, kruiden, aardappelen en fruit werden er verbouwd. De boer zorgde voor ‘achter’. Daar werd het vee gestald en de oogst bewaard. Ook waren er opslagruimten. Een poel werd aangelegd zodat het vee kon drinken.
Zelfgebakken brood
Naast de boerderij staat het bakhuis met een oude lindeboom ervoor. In het bakhuis is de oude bakoven. Dat is een kleine, holle ruimte van bakstenen en leem. Voor het brood bakken werden eerst takkenbossen verbrand in de oven. Wanneer de oven heet genoeg was, werd het schoongemaakt. Dan kon het deeg erin.
Vroeger was er in Maarsbergen geen bakker en moesten de boeren zelf brood bakken in het bakhuis. Het deurtje van de oven ging dicht en door de hitte werd het brood gaar. Zo ging dat vroeger op bijna alle boerderijen. Onze bakkerij, waar je brood in vele soorten kunt kopen, is van veel later.
Achter op het terrein vind je de hooiberg. Die werd vroeger gebruikt voor het opslaan van de graanoogst. Hij bestaat uit vier houten palen waarlangs de kap omhoog of omlaag kan bewegen. Verder is er een varkensschuur. Aan de zijkant zijn de deurtjes nog aanwezig, waardoor de mest naar buiten werd gewerkt.
En die naam, de Cruijvoort, waar komt die vandaan? We weten dat ‘voort’ een oud woord is voor een plaats waar je door kon waden. ‘Cruij’ lijkt op kruien oftewel een kar voortduwen. De Cruijvoort was, nog vóór de boerderij gebouwd werd, een plaats die iets hoger lag dan de omgeving, waar je met een handkar door kon gaan. Want vergeet niet, de omgeving was één groot soppig moeras in die tijd.
7. "De Kom" . . . waar de eenden de pijp uit gingen
Nog niet zo lang geleden, als je wilde gaan schaatsen dan kon je terecht op ijsbaan ‘De Kom’. Maar in vroegere eeuwen was die bosplas een eendenkooi. Een kooiker ving daar wilde eenden en talingen, die hij dan verkocht. Dat was zijn beroep. En dat ging zo …
Deze woerd (mannetjes wilde eend) vliegt weg van De Kom.
Eendenkooi ‘De Kom’, gelegen in het Kombos, dateert al minstens uit de zestiende eeuw. Ene Laurens Wolfswynckel huurde de vijver toen van de proosdij van Maarsbergen. De huur werd niet in geld betaald, maar in eenden. De kooiker woonde in het Kooyhuis, waar nu Motel Maarsbergen staat. Het Kombos was toen altijd nat, aantrekkelijk dus voor watervogels. De eendenkooi bestond uit een ondiepe plas met vier vang pijpen. Die liepen met een bocht af van de plas, zodat het einde vanaf de plas niet zichtbaar was. De vangpijpen werden met netten overspannen. De kooiker en zijn hondje verschuilden zich achter rietmatten die langs de vangpijpen stonden. Op de plas leven eenden die de kooiker helpen bij het vangen van de wilde eenden. Dat zijn staleenden en lokeenden. De staleenden waren ooit een keer bijna gevangen, maar konden nog net ontsnappen. Toch komen ze terug naar de plas, omdat het er zo lekker rustig is. De lokeenden zijn gekortwiekt en kunnen dus niet wegvliegen.
In het bos rondom De Kom komt dopheide voor. Dopheide groeit op natte grond. | In de Kom is het ieder voorjaar een geweldig gekwaak. De kikkers zijn ontwaakt uit hun winterslaap! |
Aan het werk…
De kooiker kiest de vangpijp waaruit de wind waait. Van achter het riet strooit hij wat voer in de vangpijp. Daar zitten de lokeenden. Die komen op het voer af. Wilde eenden vliegen samen met de staleenden de vijver binnen. Ze komen er ook op het voer af en zwemmen de vangpijp in. Waf!! daar komt het hondje aan. Met zijn grote pluimstaart en bruin-witte vacht lokt die de eenden steeds verder de pijp in. De kooiker sluipt nu terug naar het begin van de vangpijp. De lokeenden storen zich daar niet aan, die weten wel beter. Maar de wilden eenden schrikken. Ze vliegen tegen de wind in, dus verder de vangpijp in. Zo worden ze in de val gelokt.
In het laatste deel van de pijp zit een afsluitbaar vanghokje. Daar kan de kooiker de eenden eruit halen. Hij draait ze de nek om … en de eenden gaan de pijp uit. Dat wordt smullen!
Een paar honderd jaar geleden raakte de eendenkooi buiten gebruik. Waarschijnlijk kwam dit doordat het Kombos werd ontgonnen om te worden gebruikt voor de landbouw. Het gebied rond de plas werd minder nat, waardoor de watervogels wegbleven.
8.De spoorlijn, de Zanderij en het Tuindorp
Heb je je ooit afgevraagd waarom er een spoorlijn dwars door Maarn loopt? Hoe de grote zandafgraving is ontstaan? Is dat beeldje aan de Tuindorpweg je wel eens opgevallen, van ‘De Spoorwerker’?
De Spoorwegen zijn heel belangrijk geweest voor Maarn en Maarsbergen. Dat beeldje bijvoorbeeld herinnert aan het zware werk dat verricht is door veel mensen in de zandafgraving. Tientallen jaren lang werd daar zand gegraven voor de spoorwegen. Tot kort voor de oorlog ging dat allemaal met de hand. Later met machines. Tegenwoordig wordt het zand met een hijskraan uitgegraven.
Al in 1845 kreeg Maarsbergen een eigen station. Het lag direct aan de gloednieuwe spoorlijn die van Amsterdam richting Duitsland liep. Dit was één van de eerste spoorlijnen in ons land. Het station was ook het eindpunt voor de postkoetsen, naar het noorden ,en het zuiden.
Opa en oma bij de hangplek
Het bouwen van de spoorlijn bij Maarn was verre van eenvoudig. De Heuvelrug lag in de weg en daar werd dwars doorheen gegraven. Zo ontstond een gleuf met hoge zandwallen aan beide kanten. Aan de weg tussen Doorn en Amersfoort kwam een smal tunneltje onder het spoor. Dat was de Maarnse Poort. Oude inwoners van Maarn herinneren zich dat tunneltje nog als een soort hangplek. Je kon lekker tegen de helling van de spoordijk aanleunen. ‘s Avonds kwamen veel jongeren daar toen bij elkaar, na school of na het werk.
22 april 1915
MAARN
Het nieuwe station, dezer dagen in gebruik genomen, is een sieraad voor onze gemeente. Tusschen de spoorlijn en buitenplaats ” ’t Stort” voert een flink breeden straatweg van af den Amersfoortschen weg naar het op eene hoogte gelegen smaakvol opgetrokken gebouw, gedekt met roode pannen. De hoofdingang geeft toegang tot een flinke corridor, waarop uitkomend de loketten. Daarnevens de niet groote maar nette 3e klasse wachtkamer en daarnaast vormende den linkervleugel van het gebouw, de zeer net ingerichte en veel ruimere 1e en 2e klasse wachtkamer. In tegenstelling met elders is hier gebroken met de gewoonte om de 3e klasse wachtkamer het grootst te maken. Zulks houdt echter verband met de omstandigheid, dat van het station Maarn door belangrijke meer 1e en 2e klasse passagiers gebruik wordt gemaakt dan door 3e klasse passagiers. Het bureau van den chef is ook flink en ruim ingericht, terwijl de goederenafdeling eveneens over een behoorlijke ruimte beschikt.
Alle afdeelingen staan ook in rechtstreekse verbinding met het perron.
De rechtervleugel van het gebouw wordt gevormd door de flinke ruime, gerieflijke ingerichte woning van den heer Otterloo.
Wanneer wij hierbij nog vermelden dat alles ruim voorzien is van electrisch licht en waterleiding, zal men gemakkelijk komen tot de verklaring, dat het geheel volmaakt in orde is. Stoppen thans 12 treinen aan ons station, met de nieuwe dienstregeling wordt dit getal nog met 2 vermeerderd.
Voor de aanleg van de spoorlijn waren veel werkers nodig. Die kwamen vooral uit Amsterdam. De wijk waar deze mensen gingen wonen kreeg daarom al gauw de naam ‘Klein Amsterdam’. Later is een straat in Maarn daar ook naar genoemd. Het vele zand bleek ideaal voor de aanleg van andere spoorlijnen. Vooral waar de grond slap was en kon verzakken, zoals in het westen van het land. Er werd daarom besloten om het Maarnse zand af te graven. Dat begon in 1865 en gaf werk aan veel mensen. Barakken werden gebouwd voor de gezinnen naast de zandafgraving, aan de Bergweg. Het werk was zwaar en soms gevaarlijk. Het afgraven van het zand gebeurde met een schop met een lange steel. Zand werd weggehaald tussen de wortels van bomen die aan de rand van de afgraving stonden. Zo’n boom kon vallen, met soms nare gevolgen. Pas veel later werd met machines gegraven. Het werk werd ook slecht betaald. De arbeiders verdienden één gulden per dag. Dat leidde een paar keer tot stakingen.
Door het afgraven van de heuvel ontstond een grote zandvlakte. De Spoorwegen kwamen toen op de gedachte om daar een rangeerterrein aan te leggen. De treinen voor goederenvervoer konden daar klaargezet worden. Zo kwam er een groot terrein met 21 sporen, seinhuizen, een watertoren en veel meer. Midden op het terrein, vlak voor het zwerfsteneneiland, zie je nog het restant van een grote draaischijf. Hele treinstellen konden daar omgedraaid worden.
In 1924 werd het Tuindorp gebouwd voor de vele spoorwerkers die naar Maarn kwamen. Dat waren 75 huizen en drie winkels. Het was de eerste grote uitbreiding van Maarn, want tot die tijd stelde het dorp weinig voor. Het station in Maarn, zoals we dat vandaag kennen, is van na de oorlog. Daarvoor lag het station buiten het dorp, tegenover de zandafgraving. Daar woonde een directeur van de Spoorwegen. Die vond het wel prettig om vlakbij huis op de trein te kunnen stappen. Dat station wordt beschreven in het krantenartikel uit 1915 dat je in het kader kunt lezen. Niet zo eenvoudig, want het is in de oude spelling.
9. Straatnamen vertellen een verhaal
Als je op de Goudvinklaan woont, dan weet je dat die naar een vogel is genoemd. En de Eikenlaan, ja dat is wel heel duidelijk. Want dichtbij liggen ook de Kastanjelaan en de Sparrenlaan. Woon je op de Saturnushof, dan weet je waarschijnlijk wel dat dat één van de planeten is. Want de Plutohof en de Neptunushof liggen dichtbij. Maar waar is de Prinseheuvellaan naar genoemd? En de Doezelaan? Namen vertellen soms een verhaal. Niet een verzonnen verhaal, maar een waar gebeurd verhaal. Lees maar eens verder.
Tot 1970 was het hele gebied in Maarn dat nu de Driesprong heet nog boerenland. Dat is het gebied ongeveer tussen de Planetenbaan en de Buntlaan. Boeren ploegden hun akkers waar nu De Ladder staat. Koeien graasden waar nu huizen staan. Honderden huizen zijn toen gebouwd. Eén van die straten heet de Breeschotenlaan. Die is genoemd naar een boerderij die daar vlakbij heeft gestaan, van de familie Breeschoten. Een stukje verderop vind je de Doezelaan. Die naam komt van een andere boerderij, die heette ‘Het Doezenest’. Zo zijn er veel meer namen die iets vertellen over de geschiedenis van Maarn.
Dit is het kruispuint Tuindorpweg – Raadhuislaan ongeveer veertig jaar geleden. Vind je ook niet dat het er tegenwoordig heel anders uitziet? | Het Poortsebos is genoemd naar de oude, smalle doorgang onder het spoor, aan de weg tussen Amersfoort en Doorn. |
Dichtbij de Koeheuvels vind je de Krönerweg, Ted Visserweg, Vastmaarweg, Arie Boomweg en Wethouder Noordamweg. Die zijn allemaal genoemd naar verzetstrijders die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn doodgeschoten.
SCHAPENDRIFT | De paden waarover de schapen naar de hei liepen, werden driften genoemd. |
MEENTSTEEG | Een meent was een stuk grond waar alle boeren gebruik van konden maken. Een steeg was een pad dat licht opliep. |
DROSTSTEEG | Dit was een kerkepad naar Wouden berg. Over dit pad liepen de boeren met hun gezinnen vroeger naar de kerk. |
DWARSWEG | Deze weg liep dwars op de ontginningen, de landerijen ten noorden van Maarn die door de boeren werden gebruikt. |
POORTSEBOS | Dat bos is genoemd naar de Poort. Dat was de oude doorgang onder het spoor, aan de weg tussen Amersfoort en Doorn. |
KLEIN AMSTERDAM | Bij de aanleg van de oude spoorlijn kwamen veel arbeiders uit Amsterdam. Een aantal bleef hier wonen. Een herinnering dus aan de grote stad. |
KUIPERLAAN | Hier stond vroeger het huis van een kuiper, iemand die tonnen maakte. |
HAARWEG | Een haar is een zandrug. Dit was de weg over de vroegere zandrug. |
HOF TER HEIDEWEG | Deze naam herinnert aan de boerderij (hof) in het heideveld dat daar vroeger lag. |
BUURTSTEEG | Dit was de oudste weg in de hele streek. Hij liep vanaf Maarsbergen door de Meersberchse Buurt naar de Amersfoortseweg. Diverse boerderijen lagen aan deze steeg. |
TUINDORPWEG | Langs deze weg stonden huizen met grote moestuinen waar de mensen groenten, kruiden en fruit verbouwden. |
10. Opgroeien in Maarsbergen rond 1930...
Maarsbergen zag er tussen 1930 en 1935 heel anders uit dan nu. Ik herinner mij die tijd nog goed, toen ik op de lagere school zat. Alle kinderen wisten precies hoe het dorp eruit zag. Maar mocht je het nog niet weten, dan nam de schooljuffrouw je mee naar buiten, naar de speelplaats. Die lag waar nu de brandweerkazerne is, tegenover de oude Merseberchschool. De juffrouw trok in het zand van de zandplaats een rechte lijn van noord naar zuid: dat was de Woudenbergseweg. Ook trok ze een lijn van west naar oost: dat was de spoorlijn. Ze zei tegen mij: “Kijk, jij woont hier, aan de zuidkant van de spoorlijn”.
Op deze foto is de oude Merseberchschool te zien (± 100 jaar geleden).
Zo hoorde elk kind in welke windstreek hij of zij woonde. Dankzij de juf kon je de school altijd vinden. Eens in het jaar kwam de fotograaf om een schoolfoto te maken. Het duurde minstens een uur voordat de foto gemaakt was. De fotograaf had een grote driepoot waar hij het fototoestel op vast draaide. Dan kwam er een grote, zwarte doek aan te pas. Die werd over het toestel gehangen. De fotograaf dook steeds onder de zwarte doek en keek of hij iedereen wel zag zitten. Want als Pietje en jantje er niet op stonden, zouden hun ouders de foto zeker niet kopen!
Strafregels
Op de speelplaats stonden twee omlopen. Een omloop bestond uit een rechte, zware paal in de grond met daar bovenop een zware, ronde plaat. Aan deze plaat hingen op verschillende afstanden kettingen omlaag. Onderaan de kettingen waren dwarshouten bevestigd. Als je dan snel rond de paal liep, met het dwarshout in beide handen, kon je zoveel vaart maken dat je door de lucht ging zweven. Tussen de twee omlopen was een wip, waar veel gebruik van werd gemaakt. Het gebeurde wel eens dat een stel jongens aan één kant bleef zitten, waardoor een meisje aan de andere kant van de wip niet meer naar beneden kon komen. Dan moest de juf er aan te pas komen om de jongens van de wip af te krijgen. De jongens moesten dan strafregels schrijven: “Ik zal de wip niet meer vasthouden”.
Van de juf moesten de kinderen met de armen over elkaar zitten. Dit is een klas van de Merseberchschool in de dertiger jaren. Aan de wand hangen mooie schoolplaten. Het derde jongetje vanaf links, vooraan, is de schrijver van dit verhaal.
Op de speelplaats stond het Zink. Dit was een overkapping waar de schoolkinderen droog konden staan als het regende. Ook kon je daar knikkeren. Bij het Zink stonden twee schommelbakken. Die bestonden elk uit twee banken die tegenover elkaar waren gemonteerd. Op iedere bank konden drie kinderen zitten, dus zes kinderen per schommelbak. Als je genoeg had van de schommelbak, moest je hard weglopen. Anders kreeg je de schommel baktegen je lichaam aan en dat voelde niet zo plezierig. Sommige kinderen gingen in de schommelbak staan om hem op die manier in beweging te krijgen. De schommelbak kreeg hierdoor soms zoveel vaart dat die horizontaal kwam te liggen.
Landlopers
In het middenstuk van het Zink was een boevenhok waar landlopers door de veldwachter opgesloten konden worden. De deuren waren van massief grenen hout met schuifluiken op ooghoogte. Hierdoor kon men naar binnen kijken. Achter in het Zink was een rond, gemetseld ventilatiegat met een ijzeren spijl erin. Achter het Zink werd door de schooljeugd gekorfbald. Helemaal aan de rechterkant was een gat waar schriften en school papier werden verbrand. Dat was een mooi werkje voor de jongens. Het oud papier werd toen nog niet opgehaald. Als je de gang op werd gestuurd, ging je de klompen verwisselen. Dit gaf bij het uitgaan van de school veel problemen. De klompen moesten altijd op de gang blijven, behalve als het erg koud was. Algemeen was bekend dat als je een kip voor de meester kon schoonmaken, je eerder naar huis mocht. Ook door het halen van sigaren voor de meester, kwam je in beter aanzien.
Als de schooldeuren opengingen, moest je in de rij gaan staan met je pet in de hand. In de klas moest je de armen over elkaar leggen en goed naar de juffrouw luisteren. Wij kregen schrijfles met een kroontjespen. Voor in de bank zat een inktpot waar je de pen niet te diep in moest steken, anders zaten je nagels ook onder de inkt. Ook had je een pennenhouder waar je de kroontjespen in kon schuiven, een inktspons en een vloeitje. Als je een druppel op het vloeitje liet vallen, werd de druppel steeds groter. Dat was een mooi gezicht.
Ook lieten we de pen wel eens recht omlaag vallen. Dan bleef de pen recht overeind staan in de ruwe, houten vloer. Een andere jongen probeerde zijn pen er dan precies naast te laten staan. Dit leek op het spelletje landjepik. Dat was een spel op het schoolplein, waarbij je een mes rechtop in het zand laat vallen en dan een lijn trekt in de richting waar het mes staat. Als je dit spelletje speelde met de kroontjespen, kon je hem daarna niet meer gebruiken om netjes mee te schrijven. Dan kreeg je weer een nieuwe pen die je even over je lippen moest halen. Anders bleef de inkt niet zo goed aan de pen zitten.
Dieseltrein
Op het kruispunt in Maarsbergen stond bij fietsenmaker Van Dijk een ronde Shellpomp.
Het kruispunt in Maarsbergen zag er heel anders uit dan nu. Aan de kant van de Haarweg lag op het kruispunt een heuvel met daarop een grote beukenboom. Aan de andere kant van het kruispunt, bij fietsenmaker Van Dijk, stond een ronde Shellpomp met maatglazen. Als je de slinger heen en weer bewoog, kon je het maatglas vol zien lopen met benzine. Dan wist je precies hoeveel benzine je meenam. Als het maatglas vol was, ging er een grote fietsbel. Er werd soms behoorlijk gemorst met die benzine. De benzine was niet altijd even schoon: eerst ging hij door een grote trechter met een zeef. Op deze zeef bleven water en roestdelen liggen.
Als ik van school naar huis ging, was bij het station Maarsbergen altijd wat te zien. Vooral het rangeren van de spoorwagons vond ik erg mooi. Wat ook heel bijzonder was, was het moment waarop de eerste dieseltrein door Maarsbergen kwam. Met de hele school gingen we op die dag om half twaalf naar de overweg om deze dieseltrein toe te zwaaien. Het was prachtig om deze zilveren trein met hoge snelheid langs te zien komen. Heel wat anders dan de logge stoomlocomotieven die tot dan toe dagelijks voorbij kwamen. Toen de eerste dieseltrein voorbij was gekomen, mocht iedereen naar huis om dit te gaan vertellen.
Kermisgasten
Op weg naar huis zag ik langs de Woudenbergseweg vaak Pipo de Clown en Mamaloe-wagens. In die tijd waren er veel woonwagens op de weg. Vlak voor de Maarnse Grindweg bleven ze dan staan. De paarden werden uitgespannen voor een rustperiode. De vrouwen werden er op uit gestuurd om hooi te halen bij de boeren. Ik kan me herinneren dat deze vrouwen altijd zo’n klagelijke stem hadden. Even later kwamen de vrouwen terug met een emmer, met de vraag of die volgepompt mocht worden. Ook brachten ze dan nog een handeltje mee, een koffer met allerlei spullen. Zoals schoensmeer van het merk Pelikaan, veters, drukknopen en gewone knopen. Verder band-elastiek, naalden, stopgarens, kaartjes wol en allerlei snuisterijen. De koffer was van geperst karton met blikken stootranden op de hoeken van de koffer. Van binnen was hij beplakt met behangpapier. Voor een paar centen kocht je een stuk vierkant schuurpapier. Kinderen werden bang gemaakt dat je beter zo min mogelijk met deze kermisgasten te maken kon hebben. Onder hun lange rokken hadden ze altijd wel een broodmes. Maar hier werden paardebloemen mee afgesneden voor de konijnen die in een hok onder de wagen zaten.
De Woudenbergseweg was in die tijd een smalle weg met aan beide kanten een hoge berm met hoogopgaande bomen. Er was nog geen fietspad. Ik liep altijd op deze weg. Verder ging alles met paard en wagen. De melkrijder kwam voorbij met een zwaar beladen vracht melkbussen op weg naar de melkfabriek in Wouden berg.
door: Bob Laporte Sr.
10. ....En in Maarn rond 1950
Prullaria
Mijn ouders hadden een winkel, waar oorspronkelijk benodigdheden voor woninginrichting verkocht werden. Langzamerhand groeide het assortiment uit met huishoudelijke artikelen, speelgoed en souvenirs. Dat waren vaasjes, asbakjes en andere prullaria, waar “Maarn” op geschilderd stond. Ook verkochten we veel ansichtkaarten. Vakantie houden kwam namelijk steeds meer in de mode en Maarn was daar heel geschikt voor. Veel mensen hadden enkele weken per jaar pensiongasten in huis. Ook campings als De Halm en De Maarnse Berg kwamen op gang.
Veel kinderen waren jaloers op ons, want ze vonden een winkel met speelgoed wel erg aantrekkelijk. Wij kregen echter alleen op onze verjaardag en met Sinterklaas een cadeautje, net als de andere kinderen. Zelf waren we jaloers op de kinderen waar thuis een winkel was waar snoep verkocht werd, want wij dachten dat die kinderen wel elke dag toffees en dropjes zouden krijgen, terwijl wij slechts een droog biscuit je bij de thee kregen.
Tussen de kinderen van de scholen boterde het trouwens niet zo. Wij werden de “christelijke” genoemd en de anderen noemden we “de opebare” en de “kattelieke”. We vertrouwden elkaar niet en scholden ook wel op elkaar. Gelukkig zijn die verschillen er nu niet meer zo. M’n schooltijd heb ik doorgebracht op de christelijke school aan de Kapelweg. Er was daar een heel groot schoolplein, waar je allerlei spelletjes deed, als verstoppertje, boompje verwisselen, tikkertje, touwtje springen, bokspringen, haasje over, ballen met twee, drie en zelfs met vier balletjes en, als de tijd daar was, knikkeren. De boekjes die we gebruikten, waren nog van voor de oorlog. En in de leesboekjes moesten we veel o’s, a’s en e’s wegstrepen, omdat de nieuwe spelling ingegaan was. Gymnastiek bestond meestal uit het maken van een grote wandeling door heide en bossen. Waarschijnlijk was dat omdat er dan op brandstof bespaard kon worden en omdat er nog geen gymlokalen waren en ook niemand gymkleren had. Het was een tijd van armoede voor bijna iedereen.
Helderblauwe gentiaan
In de natuur van Maarn kwamen veel mooie bloemen voor. Hier zie je kamille en margrieten
Die wandelingen, daar stak je toch wel wat van op. Je leerde verschillende planten kennen die in het toen nog vochtige bos voorkwamen, zoals tormentil en kruipend stekel brem tussen de hei. Waar nu het padvindershuisje is, groeide zelfs prachtige helderblauwe gentiaan. Ook kruisbessenstruikjes waren er gewoon in de natuur en natuurlijk veel pitbies, waar je mee kon vlechten. In ieder lokaal van de school stond in de hoek één grote, zwarte kolenkachel met een scherm er omheen. Daar vlakbij was het heel warm, maar in de andere hoeken was het heel koud in de winter. M’n zusjes en ik hadden lange vlechten, die bij erg warm weer in de zomer opgestoken werden. We noemden dat ‘haar op zolder’.
Toen we wat ouder werden en breien hadden geleerd, moesten we iedere dag tien naalden breien aan ‘wolletjes’. Dat waren hemdjes, die je in de winter over je katoenen hemdje droeg, zodat je het niet zo gauw koud had. In de tweede klas kreeg je voor het eerst breien. Je moest dan van thuis naalden en breiwol of katoen meebrengen, want op school hadden we dat niet. Ik weet nog dat er niet goed verteld was dat het breien alleen voor de meisjes was bedoeld. Eén van de jongens had ook de gevraagde breispullen meegebracht, daar werd erg om gelachen, zelfs door de meester. Dat vond ik erg onrechtvaardig, want het was echt niet goed uitgelegd. Ik weet trouwens nog welke jongen dat was. Hij woont nog steeds in Maarn. Verjaarsfeestjes waren altijd iets om naar uit te kijken. Welke cadeautjes zou je krijgen, en taart eten met echte slagroom, fantastisch! Toen ik al wat ouder was, was ik op een zondag uitgenodigd om een verjaardag te vieren bij een vriendinnetje. Ik vond het daar altijd erg leuk, want die mensen hadden een kippenhok in de tuin en wij mochten dan de eieren uithalen, dat was altijd heel verrassend. Hoeveel eieren zouden de kippen gelegd hebben? Die zondagavond mocht ik ook blijven eten en wat denk je dat we als toetje kregen? Vanille-ijs. Ik durfde dat echter niet thuis te vertellen, want het ijs was op zondag gekocht. Toen ik het at, dacht ik daar niet aan en genoot er erg van. Maar toen ik ’s avonds in bed lag, voelde ik me toch wel erg schuldig. Je kunt het je nu niet meer indenken.
Cantharellen
Het meisje aan de rechterkant is de schrijfster van dit verhaal. Naast haar zitten twee jongere zusjes.
Bosbessen plukken op Noordhout was ook iets wat veel kinderen deden, als het een goed bosbessenjaar was. Veel mensen verkochten ze, maar bij ons thuis gebeurde dat niet. Mijn moeder maakte er van alles van: jam, sap, compote, taart en zelfs limonadesiroop. Cantharellen kon je soms ook nog in grote hoeveelheden aantreffen. Mijn ouders vertrouwden niet erg dat je die kon eten, maar ik had het van anderen geleerd en ook hoe je ze klaar moest maken. En omdat ik zo zeker van m’n zaak was, mocht ik ze toch bakken en we aten ze op met elkaar; ze waren echt heerlijk. Ik krijg er nu nog een weemoedig gevoel van, omdat ze er helemaal niet meer zijn.
Ons huis aan de Kapelweg was er eentje van een rijtje van vier. Aan de ene kant was er alleen maar hei, tot aan het gemeentehuis toe. Ik weet nog dat het Raadhuisplein aangelegd werd. Voor die tijd was er een ovaal grindpad tussen de Kapelweg en het gemeentehuis. In het gras langs het pad groeiden prachtige kleine rode steenanjertjes, die echt naar anjers geurden. Ik denk dat geuren heel belangrijk zijn voor mensen; ze roepen gevoelens op. Als ik nu de heide ruik, voel ik me heel gelukkig en dat komt waarschijnlijk door het vele spelen in de hei in m’n kinderjaren.
Kikkerdril
Een poel met kikkerdril. Later in het jaar zullen er in deze poel heel veel kikkertjes zwemmen!
Ik weet nog dat de tunneltjes gemaakt werden. Vóór die tijd kon je alleen aan de andere kant van het spoor komen als je over de hoge overdam ging bij Donselaar, waar nu de benzinepomp is, of anders moest je door de Poort bij de Amersfoortseweg. Als kinderen gingen we wel eens stiekem op een andere plek over de spoorlijn, omdat de oma en opa van één van m’n vriendinnetjes in Tuindorp woonden. Je kon dat wel doen, omdat er nog geen snelweg op de dijk lag toentertijd. Die dijk, waar later de snelweg op zou komen, was ook een prachtig speelterrein. Er groeiden de mooiste bloemen, als koekoeksbloemen, grasklokjes, rode klaver, grote margrieten en boterbloemen en je kon er zo heerlijk vanaf rollen, en in de winter met een karton vanaf glijden als er sneeuw lag.
Kikkerdril scheppen uit de slootjes in de Venen was heel interessant. Je deed het dan in een grote glazen pot en voerde wat met eiwit en groen en zag langzamerhand kleine kikkertjes ontstaan.
Als ik zo zit te schrijven, bedenk ik, dat ik toch wel een erg leuke jeugd gehad heb, ook al was het erg sober voor wat betreft het eten en de kleding. Maar omdat ik de oudste was, kreeg ik wel altijd nieuwe dingen. M’n jongere zusjes moesten nog al eens dingen dragen waar ik uitgegroeid was. Voor m’n zevende verjaardag kreeg ik een echte fiets, geen nieuwe, maar ik voelde me apetrots toen we die bij Karel van Dijk, de grootvader van de huidige Karel, in Maarsbergen gingen halen en ik er zelf op naar huis mocht fietsen. Ik had dat al geleerd van m’n vriendinnetje, staande op de trappers van een volwassenenfiets.
door: Annechien Laporte-Strijdhorst
11. Op stap met de boswachter
Misschien woon je hier al je hele leven. En je komt vaak genoeg in de bossen. Op een gegeven moment denk je, ik heb het allemaal wel gezien. Al die bomen en struiken en bospaden. En de reeën laten zich toch nooit zien. Ga maar eens mee met de boswachter. Je ziet dan veel meer, want je leert om met andere ogen te kijken.
Zo ging ik op stap met Kors Pater. Hij is boswachter voor de terreinen van Kasteel Maarsbergen. Onze wandeling begon op de hoek van de Maarnse Grindweg en de Sandenburgerlaan. Beide wegen zijn sinds een paar jaar afgesloten voor auto’s. De dieren van het bos hebben er baat bij. De reeën voelen zich veiliger. We wandelen het bos in. Het ziet er een beetje rommelig uit. Tien jaar geleden heeft hier een zware storm gewoed. Heel veel bomen zijn toen omgewaaid. De meeste liggen er nu nog, overwoekerd door mos en zwammen. Heel bewust, want kleine dieren kunnen hier goed leven. Het is hier stil, we komen geen mens tegen tijdens onze hele wandeling.
Het konijn houdt van de Utrechtse Heuvelrug, want hij kan daar mooie holen in graven. | Dit is een lieveheersbeestje. Hoeveel stippen heeft hij? Er zijn veel soorten lieveheersbeestjes met verschillende aantallen stippen. Let er maar eens op. | Eekhoorns zijn echte acro- baten. Hoog in de lucht springen ze van tak naar tak en van boom naar boom. |
Een heel oud walletje in het bos. Je kan het je haast niet meer voorstellen dat dit walletje ooit de grens was van een akker- tje. Nu zie je alleen maar bomen.
In dit deel van het bos zien we allemaal houtwalletjes. Waar komen die vandaan? Kors weet er veel over te vertellen. Dit gebied sluit aan bij de boerderijen langs de Buurtsteeg. Hier stonden tot rond 1870 kleine boerderijtjes. De houtwallen waren de grenzen van de terreinen. De boeren hadden een paar koeien, schapen en een varken, ze leefden van het land. Het moeten arme sloebers zijn geweest, want het waren kleine akkers. De mensen zijn later op lager gelegen gronden gaan boeren en het land werd bebost.
Het konijn houdt van de Utrechtse Heuvelrug, want hij kan daar mooie holen in graven.
Dit is een lieveheersbeestje. Hoeveel stippen heeft hij? Er zijn veel soorten lieveheersbeestjes met verschillende aantallen stippen. Let er maar eens op.
Eekhoorns zijn echte acrobaten. Hoog in de lucht springen ze van tak naar tak en van boom naar boom.
Een heel oud walletje in het bos. Je kan het je haast niet meer voorstellen dat dit walletje ooit de grens was van een akkertje. Nu zie je alleen maar bomen.
We komen bij een poel. Padden, kikkers en andere amfibieën voelen zich hier thuis. Dicht bij de rand van het water ligt het al vol met kikkerdril. Vroeger was dit drinkwater voor het vee. Ook werden de schapen hier gewassen. Kors loopt langs de rand van de poel en zoekt naar sporen. Hondensporen genoeg, maar ertussendoor vindt hij ook het spoor van een ree.
Niet iedereen die hier komt, heeft oog voor de natuur. In een greppel ligt een flinke zak afval. Van een barbecuefeestje, weet Kors, van een paar dagen geleden. Gezellig zo, midden in het bos, maar daar is het niet voor. En dan nog een troep achterlaten ook!
Het is gemengd bos hier. Dat betekent half productiebos, voor de houtkap, en half natuurbos. Waar gekapt is, is het gelijk een stuk lichter. Hierdoor kunnen er allerlei struiken en planten groeien. Ook hoor je er meer vogels. De goudvink fluit hoog in de boom. Langs de bredere lanen staat de Douglasspar. Hoge bomen, van oorsprong uit Canada, maar ze doen het goed hier. Op een paar plekken in het bos liggen kleine akkertjes met gras. Die zijn speciaal ingezaaid voor het wild. Vooral belangrijk in tijden dat er voor de dieren weinig voedsel te vinden is.
We zijn een eind rondgelopen en komen weer terug bij het beginpunt. Ineens ziet Kors een grote, zwarte vogel in de lucht. Het is een raaf. Samen met de Vlaamse gaai, die vogel met de prachtige blauwe vleugel, is die hier regelmatig te zien. En ik maar denken dat die in Nederland niet voorkomt. Langs de kant van de weg liggen stapels hout. Die zijn al lang geleden gekapt, maar moeten nu toch maar eens weggehaald worden door de houthandel. We nemen afscheid van Kors, hij heeft nog meer te doen. Dit was een mooie en verrassende wandeling. In een stuk waar ik nog nooit eerder was geweest.
door: Frans Kooymans
12. De Koeheuvels, waar de schapen graasden en de wind vrij spel had
Het is even wennen voor wie lang niet in de Koeheuvels is geweest. Een stuk bos is hier weggekapt, de sporen van bulldozers zijn nog zichtbaar in het grijze zand. Wat is hier in vredesnaam aan de hand?
Dit is het heideblauwtje dat alleen kan leven op de heide. Wat een mooi vlindertje hè?
Je moet een kleine eeuw terug in de tijd om dit te begrijpen. De Koeheuvels waren toen een gebied van stuifzand en heide. Zoals een groot deel van het gebied rondom Maarn. Kuddes schapen graasden overdag rond, die vraten de jonge planten op. Zo kregen bomen geen kans en de heide bleef in stand. Die schapen hadden alles te maken met de boeren. Dat zit zo. De boeren hadden mest nodig voor hun akkers. Kunstmest was er nog niet, in plaats daarvan hadden ze schapen. Die vraten zich de hele dag vol en ’s avonds gingen ze op stal. Zo’n stal stond bijvoorbeeld aan het einde van de Schapendrift. De mest van de schapen werd vermengd met heideplaggen. Maanden lang ging dat zo door. Op het laatst stonden de schapen bij wijze van spreken tot aan het dak in hun eigen mest. In het voorjaar schepte de boer de stal leeg. De mest werd dan uitgestrooid over de weilanden en de akkers.
Struikheide houdt van hoge, droge zand- grond. Vroeger was de hele omgeving van Maarn in augustus paarsgekleurd vanwe- ge de bloeiende heide.
Dat wordt de schapencultuur genoemd, en die ging eeuwen lang door. Het zorgde op de Utrechtse Heuvelrug voor een uitgestrekt heidegebied met veel zandverstuivingen. De Koeheuvels zijn daar nog van over. Maar toen de kunstmest kwam, was de schapen mest minder nodig. Het aantal schapen nam dus af. De plantjes werden niet meer opgevreten. Die konden nu groeien tot flinke struiken, zelfs bomen. De heide raakte overwoekerd. De grond werd niet meer afgeplagd. Het gebied werd verwaarloosd en groeide dicht.
De groene specht is een prachtige vogel. In de bomen hakt hij gaten om insecten te vangen of om er in te kunnen broeden.
Door de bomen en struiken van tientallen jaren weg te kappen kunnen de Koeheuvels weer terugkeren in hun oude staat. Ook een laag aarde, de humus die rijk is aan voedsel wordt nu weggehaald. Een arme bodem komt dan tevoorschijn die juist goed is voor de heide. En voor bijzondere bloemen die alleen op arme grond kunnen bloeien. Dat trekt weer insecten aan, zoals kevers en mieren. Die zijn op hun beurt voedsel voor vogels als de groene specht en de boompieper.
Een halve eeuw geleden waren de Koeheuvels een kleurrijk gebied waar veel diersoorten zich thuis voelden. Zoals de hazelworm, eigenlijk een hagedis zonder poten. En vlinders zoals het heideblauwtje. Of we er schapen terug zullen zien valt te betwijfelen. Maar jonge heideplantjes zijn al weer gesignaleerd. En de wind krijgt weer vrij spel. Laat maar waaien!
13. Aarendal is weg, volgt de Grote Bloemheuvel?
De natuur krijgt veel aandacht. Dat mag ook wel, want allerlei bedreigingen liggen op de loer. Neem bijvoorbeeld het Kombos. Dat is het bos waar de Kom ligt, waar tot een paar jaar geleden nog geschaatst werd. Dat bos was altijd nat, het water lag dicht aan het oppervlak. Maar de stand van het grondwater is nu flink gedaald. Enkele zomers is de Kom zelfs drooggevallen. Allerlei planten en dieren lopen hierdoor gevaar. Sommige planten zie je dus tegenwoordig niet meer. Ook cantharellen, dat zijn eetbare paddestoelen, die zijn er niet meer.
De vleermuizen hebben het ook minder naar de zin boven de Kom. Dat heeft te maken met de verlichting van de snelweg. Het verkeer rijdt nu misschien veiliger, maar de vleermuizen en andere nachtdieren hebben een hekel aan het licht. We hebben allemaal wel gehoord van de plannen voor een supersnelle trein, de HSL. En van een verbreding van de snelweg. Als dat doorgaat, betekent dat extra lawaai en nog meer uitlaatgassen. Veel dieren en planten zullen het loodje leggen. Ook kan het land versnipperd worden, waardoor dieren elkaar niet meer kunnen bereiken. En zal een deel van het bos verloren gaan? We weten dat nog niet, maar we moeten alert blijven.
Dat zijn enkele bedreigingen voor de natuur. Ook onze oude cultuur heeft het hard te verduren. Lees maar verder.
Nog niet zo lang geleden stond dichtbij de Hervormde Kapel in Maarn een oud boerderijtje. Het heette Aarendal, en daar woonde de oude boer Jansen met zijn vrouw. Vroeger stond dit midden op de grote hei. Er waren wel meer van dat soort boerderijtjes. Eén voor één zijn ze verdwenen en er kwamen nieuwe huizen voor in de plaats. Aarendal was de laatste. Diverse mensen hebben heel erg hun best gedaan om het te behouden. Zodat we later nog zouden kunnen zien hoe hier gewoond werd. Maar dat lukte helaas niet. Toen boer Jansen overleed (hij was al boven de 100 jaar), werd het huisje gesloopt. De gemeente verkocht de grond voor veel geld, en nu staan er nieuwe woningen.
Grote Bloemheuvel
Zal dat ook zo gaan met de Grote Bloemheuvel? Die staat aan het kruispunt in Maarsbergen, tegenover de fietsenhandel van Van Dijk. Een lelijke bouwval die haast op instorten staat, rijp voor de sloop. Dit is één van de oudste huizen van Maarsbergen. Waarschijnlijk stond hier al een boerderij in de 16e eeuw. In 1889 werd het verbouwd tot koffiehuis bij het station. Treinreizigers konden hier een drankje krijgen. Voor de verkoop van hout, eens per jaar, vond hier de veiling plaats. Het is een historische plek voor Maarsbergen, maar voorlopig gaat de aftakeling door.
Nog een voorbeeld. Iedere inwoner van Maarn kent de Vinkenbuurt. Een landelijk stuk, zo aan de rand van het dorp. Het was een boerengebied, omringd door akkers. Vijfentwintig jaar geleden waren er al plannen om dit vol te bouwen met nieuwe huizen. Het was toch maar ouwe troep dat er stond, een soort achterbuurt. Inwoners van Maarn hebben toen actie gevoerd om dat te voorkomen. Ze hadden succes, en het is nog steeds landelijk. De vraag is wel, of het zo blijft.
Gelukkig gaat het lang niet overal slecht met onze natuur en cultuur. In het volgende stukje kun je daarover lezen.
14. Wie kijkt... die ziet ook herstel
We kunnen allemaal wel een aantal vogels noemen. Mus, spreeuw, ekster, kraai, meeuw en merel, we kennen ze allemaal. Maar ben je wel eens op een vogelexcursie geweest? Het lijkt alsof je dan ineens veel meer vogels ziet. En heel andere. Dicht bij huis zie je dan ook het roodborstje, de vink en de pimpelmees. In de polder zijn er de kievit, de torenvalk en de grutto. Langs het water de fuut en allerlei eenden.
Vogels die er altijd al waren, maar die je vroeger nooit zag, zie je nu ineens wel. Hoe komt dat toch? Als je oog hebt voor de natuur, kijk je op een andere manier. Daardoor zie je veel meer. Het is daarom gewoon leuk om eens op een excursie te gaan. Je leert er veel van. In vogelvlucht doen we dat hier, op papier. Het laat ook zien dat de natuur niet alleen bedreigd wordt, maar dat er hier en daar ook herstel is.
Modderkoning in De Kolk
Dichtbij het station dat vroeger in Maarsbergen was, werd ooit een plas gegraven. De locomotieven liepen toen op stoom, en daar werden ze gevuld met water. Toen dat niet meer nodig was, werd allerlei puin in de plas gestort. Uit deze plas is De Kolk ontstaan. Het puin werd weggehaald en toen ontwikkelde zich daar een prachtig natuurgebiedje. Het bleek een belangrijke plaats voor groene en bruine kikkers en amfibieën. Zelfs de zeldzame kamsalamander leeft er.
De Maarnse beek stroomt weer in bochten
Door de oeroude akkers in ons gebied stroomde vroeger de Maarnse Beek. Het was door de boeren gegraven om het water, dat anders op de velden stond, weg te voeren. Het stroomde in allerlei bochten en kwam uit in de Heijgraaff, weer een andere beek. Een paar jaar geleden leek de Maarnse Beek niet meer op wat die vroeger was. Hij was kaarsrecht gemaakt en het water werd veel te snel afgevoerd. Voor de natuur had de beek haast geen waarde meer. Daar is nu verandering in gekomen. Een grote vijver is vlakbij de Droststeeg gemaakt die het water opvangt. Daar vandaan stroomt de beek over de akker in bochten naar de Dwarsweg en daar voorbij. Bij Camping Eikelenburg is dat goed te zien. Langs de Meentsteeg, even verder, is de vruchtbare grond in een groot gebied afgegraven. Het klinkt raar, maar veel planten houden juist van schrale, arme grond. Het is de bedoeling dat in dit gebied een bloemrijk grasland komt, met poelen en moerassen. Zo zag het land hier vroeger uit, met veel variatie in de natuur.
Zeldzame planten op de Hoekenkamp
Achter de Koeheuvels ligt de Hoekenkamp. Het is een klein boerengebied, omringd door bos en hei. Het oudste boerderijtje van Maarn staat hier. Op een oude akker zijn zeldzame kruiden gevonden, zoals de korensla. Die was al haast overal verdwenen. Om de natuur een handje te helpen, worden hier geen kunstmest en bestrijdingsmiddelen gebruikt. Het gaat er hier niet om zoveel mogelijk te laten groeien, maar om de natuur te behouden.
De boerenboomgaard komt terug
Appels en peren groeien tegenwoordig vooral in grote boomgaarden, met lage boompjes die veel fruit geven. De boomgaarden met hoge bomen zijn haast verdwenen. Dat gold tot voor kort ook voor onze omgeving. Maar nu komen de boomgaardjes met de hoge stammen weer terug. Veel boeren planten zulke vruchtbomen weer aan. Dan kan iedereen weer genieten van bloemrijke bomen, met fruitsoorten zoals die er vroeger waren.
15. Suggesties voor zelf verkennen (Maarn)
- IJsgletscher laat zwerfstenen achter bij Maarn: het aardkundig monument in de zandafgraving (hoofdstuk2).
- Grafheuvels in het bos: het Maarnse heitje en de Buurtsteeg (hoofdstuk 3).
- De spoorlijn, de zanderij en het tuindorp, waarvan:
a. de spoorlijn
b. de zanderij (de zandafgraving)
c. het tuindorp
d. het oude station van Maarn
e. de Bergweg met huisjes waar vroeger het spoorwegpersoneel woonde
f. de Maarnse Poort. (hoofdstuk 8). - De Koeheuvels (hoofdstuk 12).
- De vijvers in de Driesprong als restant van de Maarnse Beek (hoofdstuk 1).
- Houtwallen bij de Meentsteeg en de Dwarsweg (hoofdstuk 1 en 14).
- De Driesprong (hoofdstuk 9).
- De Kapelweg (hoofdstuk 10).
- Het gemeentehuis van Maarn (hoofdstuk 10).
- Noordhout (hoofdstuk 10).
- De Venen (hoofdstuk 10).
- De plaats waar vroeger boerderijtje Aarendal stond (hoofdstuk 13).
- De Vinkenbuurt (hoofdstuk 13).
- De Maarnse beek ter hoogte van camping Eikelenburg (hoofdstuk 14).
- De Hoekenkamp (hoofdstuk 14).
16. Suggesties voor zelf verkennen (Maarsbergen)
- Het Leersumse Veld (hoofdstuk 4).
- Over monniken, rijke kooplieden en de adel: kasteel Maarsbergen (hoofdstuk 5).
- Boerderij de Cruijvoort (hoofdstuk 6).
- Eendenkooi ‘De Kom’ (hoofdstuk 7).
- De spoorlijn, de zanderij en het tuindorp (hoofdstuk 8), waarvan:
g. de oude spoorsloot, ‘de Kolk’ en de plaats waar vroeger het oude station van Maarsbergen stond (hoofdstuk 14)
h. het oude stationskoffiehuis ‘de Grote Bloemheuvel’ (hoofdstuk 13) - De Brink (hoofdstuk 5).
- Het Tolhuis aan de Heerensteeg (hoofdstuk 5).
- De drie lanen voor kasteel Maarsbergen, namelijk de oude Wijkerweg, de Heerensteeg (nu Woudenbergseweg) en de Kooisteeg (hoofdstuk 5).
- Het Kooyhuis, nu motel Maarsbergen (hoofdstuk 7).
- De oude Merseberchschool (hoofdstuk 10).
- Het Zink (hoofdstuk 10).
- Kruispunt Maarnse Grindweg – Sandenburgerlaan (hoofdstuk 11).
- De Heijgraeff (hoofdstuk 14).