Rooms-katholieke kerk ‘H. Theresia’ en Pastorie

TheresiaKerk003

St. Theresiakerk – Gemeentelijk Monument, Amersfoortseweg 48

De priester Anselmus Daniëlsz was bij de reformatie overgegaan naar het protestantisme en de inwoners van Maarn en Maarsbergen waren hem daarin gevolgd. In onze streken waren weinig of geen personen met de rooms-katholieke geloofsovertuiging overgebleven. In het midden van de 19de eeuw veranderde dit beeld. De bevolking van de gemeente Maarn nam toe door de komst van arbeiders van buiten de gemeente door toedoen van de aanleg van de Rijnspoorlijn van Utrecht naar Arnhem, waarvan het eerste gedeelte vanaf Amsterdam gereed was in 1843. In 1845 werd de lijn doorgetrokken tot aan Arnhem. Later kwamen de spoorwegen met het plan om een groot rangeeremplacement bij Maarn aan te leggen. Tegelijkertijd was men begonnen met het winnen van zand uit de zandafgraving. Het aantal rooms-katholieke gezinnen groeide gestaag en woonwijken als Nieuw Amsterdam en later Tuindorp (1925) ontstonden, specifiek om de spoorwegarbeiders en ander personeel te huisvesten. De rooms-katholieke kerkgangers gingen per trein naar Driebergen om daar de Heilige Mis bij te wonen, maar ook naar Cothen. De inwoners van Maarn ten zuiden van de spoorlijn behoorden tot de parochie van Cothen en die ten noorden van de spoorlijn tot de parochie van Hamersveld. Hieruit valt te concluderen, dat de gemeente Maarn van oudsher niet alleen binding heeft gehad met de regio zuidoost Utrecht, maar ook met Leusden/Amersfoort ofwel Eemland.

TheresiaKerk003 TheresiaKerk002

In het Registrum Memoriale van de St. Theresiaparochie zijn o.a. de eerste jaren van de Maarnse kerkgeschiedenis opgetekend. Een grote rol in deze tijd was weggelegd voor de eerste pastoor, tevens bouwheer en hoogleraar, Bernardus Franciscus Overmaat. Hij was professor aan het groot seminarie Rijsenburg te Driebergen. In oktober 1925 bracht Mgr. Deken Leblanc, pastoor van Cothen, de noodzaak van een hulpkerk in Maarn ter sprake. De daad werd bij het woord gevoegd en professor Overmaat begon met verve zijn werk als bouwpastoor.
Bouwpastoor Overmaat moest zelf zorgen voor voldoende financiële middelen voor de bouw. Het geld werd bijeen gebracht uit collectes bij gastpreekbeurten, uit acties, loterijen, uitgifte van een dagkalender, maar ook uit bijdragen van de omliggende parochies, zoals Cothen, Hamersveld, Zeist en Renswoude.
Om de behoefte aan een r. k. kerk aan te geven, volgt hier een citaat uit de krant Het Centrum van 2 maart 1926:

“Door de Roomsch Katholieken, wonende te Maarn, was reeds lang de behoefte gevoeld, om te Maarn een r. k. kerk te stichten. Daar deze menschen steeds op de parochie Cothen waren aangewezen of de omliggende gemeenten Rijsenburg of Bunnik, ter vervulling hunner plichten, moesten zij voor één kerkgang van des morgens 7 uur tot des middags 2 uur van huis wezen. ’t Is dus wel te begrijpen, dat te bestemder plaatse op het stichten van een eigen kerk is aangedrongen.”

Op 19 maart 1926 verkocht de protestants-christelijke notaris Lagerwey een stuk grond, een perceel driestgrond en eikenhakhout aan de Provinciale weg, nabij de Poort te Maarn aan L. J. Hemels, aannemer in Amersfoort. Niemand mocht weten, dat de bestemming een r. k. kerk zou zijn. Een voorwaarde, die de heer Lagerwey er op het laatst nog aan wilde toevoegen, namelijk dat er geen openbaar gebouw op mocht worden gezet, gooide bijna roet in het eten. Gelukkig voor de rooms-katholieke medeburgers werd dit voornemen niet gehonoreerd en ging de koop door. Later heeft de heer Lagerwey verklaard dat, als hij geweten had dat de grond zou worden aangewend voor de bouw van een r. k. kerk, hij deze nooit verkocht zou hebben. Hoe geheim het was gehouden blijkt uit het krantenartikel:

“het mooie terrein tegenover ’t Stort tusschen de Amersfoortsen weg en de voormalige houtskoolfabriek is dezer dagen door de heer Lagerweij verkocht. Naar wij vernemen bestaat het plan hierop eenige villa’s en burgerwoonhuizen te laten verrijzen”.

Op 5 maart 1926 waren de plannen reeds met de aartsbisschop Mgr. Henricus van de Wetering doorgesproken en goedgekeurd, mits men zelf voor de financiën zorgde. De aartsbisschop vond een houten noodkerkje voldoende. Op 25 maart 1926 diende bouwpastoor Overmaat de plannen in bij het Gemeentebestuur van Maarn. Begin april 1926 werd door de aannemer met de bouw begonnen. De raming van de bouw van de kerk was ruim dertigduizend gulden en het totaal bestede bedrag kwam ruim uit boven de zesendertigduizend gulden. Zoals in solidariteit gebruikelijk was, hebben de parochianen zelf het terrein grotendeels ontdaan van struikgewas en ander ongerief, om zo de grond bouwrijp te maken. De naamgeving voor de toekomstige kerk leverde geen problemen op. Gekozen werd voor de naam St. Theresiakerk. De zuster Theresia van Lisieux in Normandië, Frankrijk was juist in 1923 zalig verklaard en werd later in 1925 heilig verklaard. Zij was geboren in 1873 en overleed aan tuberculose in 1897, nog geen vijf en twintig jaar oud. Haar doopnaam was Thérèse Martin, zij werd ‘kleine Theresia’ of ‘Theresia van het Kindje Jezus’ genoemd, dit om haar te onderscheiden van Theresia van Avila. De devotie tot deze nieuwe heilige was immens. Zij werd de patrones van de kerk, waarbij Maarn in Nederland de primeur had. Op 17 mei 1926, de eerste verjaardag van de heiligverklaring van de patrones van de kerk, werd de eerste steen gelegd door Deken Mgr. Carolus Leblanc, kanunnik en deken van het dekenaat Culemborg en pastoor van Cothen. Op 30 september 1926 is de kerk ingewijd door Deken Mgr. L. Fock uit Amersfoort en de celebratie van de Heilige Mis vond plaats door Deken Mgr. Leblanc uit Cothen/Culemborg. Met ingang van 26 juli 1929 werd de rectoraatskerk van Maarn verheven tot parochiekerk. Met enig tegenstribbelen van de professor zelf, benoemde de aartsbisschop van Utrecht de bouwpastoor Overmaat, die de gehele bouw van de kerk had georganiseerd en begeleid, tot eerste pastoor van de St. Theresiakerk in Maarn. De grenzen voor de nieuwe parochie liepen in 1929 wat grillig. Maar in grote lijnen vielen naast de gemeente Maarn, de gemeenten Doorn, Driebergen (gedeeltelijk), Austerlitz en Wouden berg onder de parochie Maarn. Pas in 1951 werd de parochie Doorn zelfstandig; hetzelfde geldt voor Austerlitz en Woudenberg in 1963. Na 400 jaar louter protestantisme was dit waarlijk een belangrijk gebeuren.
Het is vermeldenswaard dat pastoor Overmaat o.a. een rijkstraktement genoot van duizend gulden per jaar. De inkomsten uit de kleine parochie en de bijdrage uit andere fondsen waren te gering om een pastoor in dienst (in leven) te houden. Pastoor Overmaat had uit de rijksbegroting gelezen, dat het Nederlands Hervormde Kerkgenootschap te Maarn als staatskerk een bijdrage van duizend gulden per jaar verkreeg voor de instandhouding van de predikantenplaats. Na een uitgebreide briefwisseling tussen hem en het ministerie kreeg het r. k. kerkbestuur te Maarn op 7 april 1927 het volgende antwoord:

“In antwoord op uw schrijven van 4 dezer, heb ik de eer U mede te delen, dat binnenkort een Koninklijk Besluit zal worden genomen tot regeling van het Rijkstractement voor een geestelijke te Maarn”.

Aldus geschiedde en zo ontving de dienstdoende pastoor te Maarn duizend gulden rijkstraktement, wellicht als enige rooms-katholieke geestelijke in Nederland.

Op 1 april 1931 kwam er een autobusdienst tussen Doorn en Maarn. De parochie gebruikte de autobus voor het vervoer van de kinderen van Doorn naar de r. k. school te Maarn en tevens voor het vervoer van kerkgangers op zondag van Doorn naar Maarn en terug. Op zondag 5 september 1948 is Huize Plattenberg ingezegend onder de bescherming van het Onbevlekt Hart van Maria. Dit gebeurde, nadat er zes eerwaarde zusters van de Missiecongregatie van Lavigerie op Groot Plattenberg waren gaan wonen om er een klooster te stichten. Zij bleven er tot 1963 en stonden bekend als ‘de witte zusters’. Op 7 januari 1968 kreeg de Plattenberg weer nieuwe bewoonsters. Het waren de zusters Augustinessen, die kwamen genieten van een rustige oude dag. Zij hebben veel hand- en spandiensten verricht voor de St. Theresiakerk. In de jaren 1986-1987 zijn de laatste zusters verhuisd naar elders, en is de Plattenberg overgegaan in particuliere handen.

Referenties

Deel dit bericht:
Gerelateerde berichten

Eindrapport Expeditie Achtertuin

In Nederlandse stadstuinen en op stadsbalkons leven honderden, zelfs duizenden, dier- en plantensoorten. Meestal worden die over het hoofd gezien als we denken aan “stadsnatuur”, maar ze

Lees verder »